Toestemming: puzzel in de zorg

Privacy en zorg: het is al jaren een moeizame relatie. Kwam de overheid een paar jaar geleden met een plan om de controle over toegang tot medische gegevens bij de patiënt te leggen, onlangs meldde de minister dat deze “Gespecificeerde Toestemming Structureel” (GTS) niet doorgaat. De uitwerking van de wet die eraan ten grondslag ligt leidde tot een totaal van 160 keuzemogelijkheden voor patiënten. Een simpeler oplossing met 28 keuzes is nog steeds te complex, en het is maar de vraag of dit wel conform de wet is. Onwerkbaar, volgens het Adviescollege Toetsing Regeldruk. GTS van de baan dus.

Tijd om te kijken naar alternatieven: kluisjes bij de huisarts of patiënt, tot EPD-toegang en “just-in-time” toestemming.

Photo by Carlos Muza on Unsplash

Wat is het probleem?

Maar eerst: wat is het probleem precies? De minister schrijft in de kamerbrief:

“Deze gespecificeerde toestemming geldt nadrukkelijk alleen voor die situaties waarin gegevens beschikbaar worden gesteld voor nog onbekend later gebruik … Terwijl het zorgproces daar helemaal niet om vraagt. In vrijwel alle gevallen gaat het immers om een behandelrelatie waarbinnen gegevens gewoon mogen worden uitgewisseld.”

Dat laatste klopt: de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst stelt dat een arts geen medische gegevens  mag verstrekken zonder toestemming van de patiënt. Die toestemming kan expliciet zijn (dat wilde GTS regelen) of impliciet: als een huisarts een patiënt doorverwijst naar b.v. een cardioloog, mag de huisarts uitgaan van toestemming van de patiënt. Als de patiënt dat niet wil, moet deze dat zelf aangeven.

De minister wil uitgaan van impliciete toestemming: “…de meeste zorg (is) geplande zorg is. Bij geplande zorg kunnen zorgverleners bewust kiezen welke gegevens ze moeten delen, en met wie.”

Er zijn wel uitzonderingen. Ten eerste ongeplande zorg, zoals een spoedopname. Daarvoor komt de minister met een oplossing. Ten tweede kan een arts bijvoorbeeld oudere beelden in willen zien: als de longarts ziet een vlekje ziet, is het van belang om te weten of dat vlekje er al langer zit. Zat er een jaar geleden niets, dan levert dat een andere beoordeling op dan wanneer precies datzelfde vlekje er een jaar geleden ook zat, en niet veranderd is.

Zulke oudere beelden kunnen bij een heel ander ziekenhuis liggen. Opvragen mag dan alleen met (gespecificeerde) toestemming van de patiënt. Een algemene toestemming (“iedere arts mag alles opvragen”) voldoet niet aan de wet. Wat staat de minister voor ogen:

” (ik) vind dat er andere infrastructurele keuzes moeten worden gemaakt. Namelijk voor systemen die niet werken met beschikbaarstelling vooraf, maar met het uitwisselen in de behandelrelatie zelf.”

Hopeloos optimistisch

De visie van de minister lijkt hopeloos optimistisch. De meeste medische gegevens kúnnen helemaal niet gedeeld worden in een behandelrelatie die in geplande zorg ontstaat, omdat die gegevens dan simpelweg niet voorhanden zijn. Oudere beelden zijn maar één voorbeeld.

Laboratoriumuitslagen liggen bij het laboratorium. De huisarts heeft wel een kopie, maar met eigen (NHG) coderingen, niet de originele uitslagen zoals het lab die heeft. En alleen voor onderzoeken die de huisarts zelf heeft aangevraagd. Bij laboratoriumuitslagen speelt precies hetzelfde issue als bij beelden: bij een afwijkende bloedwaarde is het relevant te weten of die recent is of langer bestaat. Niet alle patiënten zijn gelijk. Sommigen hebben probleemloos jarenlang vrij hoge waarden voor een specifieke test. Bij anderen is er een plotselinge piek: dat is een ander beeld, en relevant voor de beoordeling.

Medicatie ligt bij de apotheek. Ook hier heeft een huisarts wel voorschriften, maar de originele bron van de verstrekkingen is de huisarts niet.

Photo by freestocks.org on Unsplash

Bij een zwangerschap liggen de gegevens van de voorgaande zwangerschappen vaak bij een andere verloskundige of gynaecoloog dan de huidige. Kortom: dat medische gegevens buiten de huidige geplande zorg liggen is geen uitzondering. Het is de regel. Hopen dat het probleem weggaat bij geplande zorg is wensdenken.

Maar wat doen we dan wel? Ik schets hier zes alternatieven. Sommige wild, andere niet realiseerbaar. Ik sta er zelf misschien niet eens achter. Maar op dit moment is het beter buiten de doos te denken dan op een dood spoor verder rijden.

Alle gegevens bij de huisarts

Een manier om bij de geplande zorg van de minister aan te sluiten, is zorgen dat alle gegevens wél aanwezig zijn in dat traject. Dat kan wanneer we alle gegevens in een kluisje stoppen bij een preferentiële zorgverlener, zoals de huisarts (het kan natuurlijk ook een andere arts zijn, bijvoorbeeld bij patiënten in een verpleeghuis of instelling voor langdurige zorg). Daar moet dan alles in zitten: oude beelden, alle laboratoriumuitslagen, medicatie, zwangerschappen et cetera. De beherende arts kan dan de benodigde informatie uit het kluisje delen met volgende partijen in de geplande zorg, die het zo nodig weer verder kunnen delen (bijvoorbeeld bij doorverwijzing naar een academisch ziekenhuis).

De huisarts ligt voor de hand omdat veel gegevens relevant zijn voor de huisarts. Desalniettemin: misschien wil een patiënt niet dat een huisarts verslagen van de psychiater kan zien. Daarnaast is nodig dat de patiënt aangeeft wie de zorgverlener is die de gegevens mag beheren. Al met al is dit een model dat aansluit bij het idee van geplande zorg, maar ook haken en ogen kent.

Power to the Patient!

Een verdere stap: stop alle gegevens in een kluisje bij de patiënt. Die regelt dan dat zorgverleners die geplande zorg verlenen bij de gegevens kunnen. Bij bijvoorbeeld een verwijzing naar een KNO-arts bij een ziekenhuis kan de KNO-afdeling bij het maken van een afspraak de patiënt een verzoek tot toegang kunnen sturen. De patiënt logt dan in bij de eigen kluis, ziet een verzoek van de inmiddels bekende KNO-afdeling, en verleent toestemming. Met het programma MedMij is veel van de nodige infrastructuur al aanwezig. PGO’s zijn nu niet bedoeld voor zorg-naar-zorg uitwisseling, maar dat kan uiteraard veranderen.

Een nadeel is dat niet alle patiënten even digitaal vaardig zijn: de populatie patiënten bestaat voor een groot deel uit ouderen, maar ook voor andere patiënten kan zoiets een uitdaging zijn. Een valkuil in dit soort trajecten is altijd dat we een oplossing bedenken die prima bij onszelf, digitaal vaardige burgers, past maar anderen in de kou laat staan.

Uiteraard sluiten deze opties elkaar niet uit: een kluisje beheerd door de patiënt wanneer die dat wil, en uitbesteed aan de huisarts voor patiënten die dat liever zien. Voor spoedeisende hulp zou de patiënt zelf aan kunnen geven of SEH-artsen en huisartsenposten er wel of niet bij mogen.

De oplossingen met één centraal kluisje per patiënt waar alle informatie in zit, lossen het probleem van vooraf beschikbaar stellen op. Daarbij moet wel gezegd worden dat het deels een schijnoplossing is: is er nu zo’n groot verschil tussen een ziekenhuis dat via een uitwisselsysteem toegang geeft, mits er toestemming is, en een kluisje ergens dat ook toegankelijk is, mits er toestemming is? In beide gevallen ben je afhankelijk van een veilige implementatie en controle op toestemming.

Kijk in elkaars EPD

De Federatie Medisch Specialisten kwam onlangs met een ander idee: laat artsen in elkaars EPD kijken. Gewoon door ze een inlog te geven. In ieder geval voorlopig, tot het beter geregeld is. Er gaan immers mensen dood omdat gegevens niet beschikbaar zijn. De minister gaat erover denken maar verwacht wel “haren in de soep qua privacy”.

Nu zitten er aan het idee van de FMS natuurlijk twee uitersten. Alle specialisten toegang geven tot alle EPD’s is een no-go. Maar dat bij verwijzing van een oncoloog uit de regio naar een oncoloog in een academisch ziekenhuis die tweede toegang heeft tot de relevante gegevens van de eerste, is minder vreemd. Ook bij spoedopname in een regio is inzage binnen die regio misschien wenselijk.

Het idee van de FMS gaat er wel van uit dat iedere specialist in ieder EPD zomaar de weg weet te vinden. Dat is niet altijd een uitgemaakte zaak. Wellicht kan het voorstel van de FMS in specifieke situaties een oplossing bieden. Wanneer ziekenhuizen fuseren, wat regelmatig gebeurt, is het qua privacy natuurlijk van de ene op de andere dag geregeld. Stellen dat het nooit kan is dan wat vreemd.

Just-in-time toestemming

Photo by Sonja Langford on Unsplash

Het hele idee van vóóraf toestemming specificeren is natuurlijk vreemd. Dat leidt tot vragen als: verwacht ik eerder kanker te krijgen of dement te worden? En als ik kanker krijg, wat moet die oncoloog dan zien? Medicatie, oké, maar arbeidsconflicten, een burn-out, seksuele problematiek? Nee, dat niet. Hoewel: als het nu kanker aan de geslachtsorganen is… Afijn, dit voorleggen aan een gezonde patiënt vereist nogal wat mentale gymnastiek.

Kunnen we niet in plaats van alles vooraf te regelen, dat pas doen wanneer het nodig is? Als ik een specifieke klacht heb, en een specifieke arts verzoekt om gegevens, is dat een eenvoudige vraag. Toestemming wordt dan niet vooraf geregeld, maar bij het maken van een afspraak voor geplande zorg. Er gaat dan een (veilig) bericht naar de patiënt die op dat moment een specifieke toestemming verleent.

Dit veronderstelt uiteraard nog steeds dat de gegevens vooraf beschikbaar gesteld worden voor artsen die toestemming hebben, maar het hele probleem van de 160 keuzemogelijkheden wordt omzeild. Ook een uitzondering voor spoedeisende hulp past bij deze uitwerking. Bij een presentatie over Mitz, een nieuwe dienst voor toestemmingen, werd ook langs deze lijnen gedacht.

Volg de behandelrelatie

We kunnen ook de behandelrelatie volgen. Bij een verwijzing kan de huisarts dan toestemming geven aan een KNO-afdeling. Een specifieke afdeling, of regio wanneer de patiënt zelf een ziekenhuis uit wil zoeken (er is immers nog steeds het recht op vrije artsenkeuze). Daarbij kan de huisarts die toestemming bij de verwijzing registreren in een centraal register. Dat toestemmingenregister moet uiteraard geen antwoord geven op de vraag: wie heeft een behandelrelatie met patiënt Jansen? Dat is te privacygevoelig. Maar de vraag beantwoorden: heeft arts X of instelling Y toegang tot deze gegevens, waarbij die arts of instelling geauthenticeerd is, en het antwoord een simpel ja of nee is, lijkt me haalbaar.

De KNO-afdeling kan dan bij doorverwijzing weer verder toestemming geven: de KNO-arts heeft dan immers zelf een behandelrelatie. Wanneer advies van een MDL-arts nodig is, kan de toestemming doorgegeven worden om gegevens in te zien. Ook hier worden gegevens wel vooraf beschikbaar gesteld, maar zijn ze alleen toegankelijk na toestemming.

Sex and drugs and rock ‘n roll

Je kunt je ook afvragen wélke gegevens privacygevoelig zijn. Alle medische gegevens uiteraard, maar niet in gelijke mate. Informatie over seksuele geaardheid of aandoening, over psychiatrie, over middelengebruik, over arbeidsgerelateerde aandoeningen is veel vertrouwelijker dan dat gebroken been van die skivakantie, of het amandelen knippen toen je zes was. Toestemming kan gekoppeld worden aan het privacy-aspect van een gegeven. GTS gaat bijvoorbeeld uit van een hele categorie gegevens, zoals medicatie. Maar ibuprofen is niet hetzelfde als PrEP, methadon of de morning-after pil.

Toestemming per vertrouwelijkheidscategorie zal beter aansluiten bij de behoefte van de meeste burgers.

Hoe vooruit?

De minister heeft al aangegeven met een nieuw voorstel te komen. Voor de zomer. Feitelijk is dit de situatie waar we al jaren in zitten: wachten op een oplossing. Ik heb hier een aantal scenario’s geschetst. Ik denk dat deze oplossingen redelijk in lijn zijn met de wetgeving zoals WGBO en AVG (en de delen van de Wabvpz die doorgaan). Al geldt hier zeker: the devil is in the details. Feit is wel dat dit een moment is om breed na te denken. We kunnen niet blijven wachten op een goede oplossing voor dit urgente probleem.

Verder lezen?

De kamerbrief is hier te vinden:

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/10/04/kamerbrief-over-gespecificeerde-toestemming-structureel

Voor degenen die niet de hele wet willen lezen, maar wel de essentie is er het uitstekende kennisdocument van OTV/GTS:

https://www.programma-otv.nl/nieuws/20191009-nieuwsbericht/

Over toegang tot EPD’s voor artsen:

https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/nieuwsartikel/bruins-wil-meedenken-over-toegang-artsen-tot-epds.htm

Over Mitz:

https://www.vzvz.nl/actueel/borgen-van-toestemming-patient-met-mitz

De “International Patient Summary” op de HL7 WGM Atlanta

Internationaal uitwisselen van patiëntgegevens komt een stap dichterbij.  De FHIR versie van “International Patient Summary” (IPS) van HL7 gaat naar “Standard voor Trial Use” (STU) status, naar verwachting nog dit jaar. (De CDA variant is al STU.) De laatste oneffenheden worden er op de HL7 Working Group Meeting in Atlanta uitgestreken.  Daarmee wordt het meenemen van medische gegevens bij een vakantie of werk over de grens straks een stuk makkelijker.

Het Marriott Marquis Hotel waar de WGM is.

De IPS heeft een lange geschiedenis achter de rug. Het Europese epSOS project kende al de European Patient Summary. Echt van de grond gekomen is die niet, maar dit project is een van de voorlopers van de IPS, net als diverse Amerikaanse initiatieven. Internationaal uitwisselen van medische gegevens kent eigen valkuilen en problemen. Bijvoorbeeld: in Nederland kennen we voor medicatie onze G-standaard, maar die is in het buitenland niet bekend. Hetzelfde geldt voor ons BSN: buitenlanders in Nederland hebben dit niet.

De IPS wil een minimale maar wel relevante set gegevens zijn. Specialisme-agnostisch en niet gericht op een specifieke aandoening. De voornaamste use case is ongeplande grensoverschrijdende zorg. Een casus die ik me goed voor kan stellen: oudere vakantiegangers, die het fijn vinden ook in het buitenland over basale medische gegevens te kunnen beschikken. Nu is er het medicijnenpaspoort, een papieren overzicht met medicatie.  De IPS bevat daarnaast ook allergieën, klachten, inentingen, ondergane operaties, medische hulpmiddelen zoals implantaten, diverse labuitslagen en meer.

Ik denk dan aan mijn ouders, die een aantal jaren geleden met teruglopende gezondheid nog graag naar Zuid-Frankrijk gingen, maar bezorgd waren dat ze niet de nodige gegevens zouden hebben wanneer dat nodig was. Mijn vader kan redelijk Frans, maar niet goed genoeg om een medisch verhaal uit te leggen. Dat nog los van de vraag of ze uit het geheugen alle details weten te vertellen. Dan zou het prettig zijn dat een Franse arts toegang heeft tot die basale gegevens, zodat het gesprek wat eenvoudiger – en inhoudelijk juister – plaats kan vinden.

De IPS heeft een grote overlap met de Nederlandse Basisgegevensset Zorg (BGZ). Er is dan ook een goede basis voor Nederland om mee te kunnen doen aan b.v. een pilot met een van de Europese landen waar veel Nederlanders werken of met vakantie gaan. Er zijn nog wel de nodige problemen. Zo is de BGZ gebaseerd op FHIR 3 en de IPS op FHIR 4. Dat valt nog wel te converteren. Maar de BGZ wordt op dit moment voornamelijk geïmplementeerd in ziekenhuizen. Nu zijn ziekenhuizen voor mensen die op vakantie gaan of in het buitenland werken meestal niet de houders van de meest recente informatie: dat is in Nederland de huisarts, maar die heeft nog geen BGZ.

Een andere optie is MedMij: gebruik gegevens uit de persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) voor de IPS. In principe haalt MedMij wel de meeste recente gegevens uit meerdere bronnen op. Bij MedMij is er alleen geen “auteur” van het hele IPS. Dat raakt meteen ook een van de laatste discussiepunten van de Working Group Meeting: moet de IPS een “document” zijn dat door een verantwoordelijke zorgverlener is goedgekeurd? Of mag het ook een verzameling zijn uit diverse bronnen, waarbij nooit een mens het geheel heeft beoordeeld? De Working Group heeft besloten dat het per jurisdictie kan verschillen: dus het ene land kan een IPS door de huisarts op laten stellen, het andere land kan de IPS “on the fly” samenstellen. In het IPS moet aangegeven worden of er wel of niet een verantwoordelijke auteur is, maar beide mag.

Hoe dan ook, Nederland loopt voorop, en de IPS  heeft een aantal duidelijke – en zeer nuttige – use cases. Al met al tijd voor een verdere stap vooruit in medische gegevensuitwisseling: de grens over.